Geert Reinders werd geboren in 1737 in Bedum als de oudste zoon van een korenmolenaar.

Op 10-jarige leeftijd overleed zijn moeder en werd hij van school gehaald om zijn vader te helpen in de molen. Het is het begin van een leven van verlies en tegenslag.

Echter dit weerhoudt Reinders er niet van om voortdurend, eigenzinnig, creatief en pragmatisch invulling te geven aan ideeën, ontwerpen en oplossingen voor een betere toekomst. Voor ieder mens, dier en land.

Ook zijn afkomst en sociale positie houden Reinders niet af van zijn daden. Net zomin als zijn tijdgenoten van andere komaf, die de resultaten van zijn werk bij leven slechts fragmentarisch of zelfs niet willen erkennen.

Een nog jonge Reinders werkt zich op tot een rijke boer. Hij is daarbij een verlichte denker; een ramp ziet hij niet als een ‘straf van god’, maar iets waar je wat tegen kunt doen. Je kunt je afvragen of het is dankzij of ondanks zijn persoonlijke omstandigheden dat Reinders een leergierig onderzoeker en ontwerper is geworden.

Hij gaat niet naar de universiteit, maar doet zelf onderzoek. Bijvoorbeeld naar het bestrijden en voorkomen van (rund)veeziektes, bedenken en ontwerpen van coöperatief verzekeren en meer maatschappelijke vernieuwingen.

En ook in politiek opzicht is hij vooruitstrevend, steunt hij de patriotten in hun opstand tegen de regentenkliek. In 1798 wordt Reinders benoemd tot eerste kamerlid.





Hier rust die van zijn vroegsten tijd

Naar wijsheid zocht voor eigen vlijt
Die reeds als boer zijn kundigheen
Steeds dienstbaar maakt van ‘t Algemeen

Vooral toen tegen pest en dood
Hij ’t kostelijk rund zijn bijstand bood
Die elk in vreugd of droeven staat
Belangeloos hielp met raad en daad
En naderhand in elken stand
Een sieraad was van ’t Vaderland

 

Grafsteen Reinders, 1815